Richtlijn 93/13
Richtlijn 93/13
Op 5 april 1993 is een EG-richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten vastgesteld (PB EG 21 april 1993, L 95, "Richtlijn 93/13"). De Richtlijn 93/13 heeft de status van 'minimumrichtlijn' en heeft betrekking op overeenkomsten die na 31 december 1994 zijn gesloten. De richtlijn beschermt uitsluitend consumenten.
Het systeem van Richtlijn 93/13 sluit nauw aan bij afd. 6.5.3 inzake algemene voorwaarden. Zo bevat de Richtlijn een met art. 6:233 onder a vergelijkbare open norm op grond waarvan algemene voorwaarden als 'oneerlijk' (lees: onredelijk) kunnen worden gekwalificeerd (art. 3 en 4). Ook voorziet de Richtlijn, evenals de Nederlandse regeling, in een 'collectieve actie' (art. 7).
Tevens bevat Richtlijn 93/13 een lijst van onredelijke bedingen. Hoewel deze lijst aanzienlijk afwijkt van de Nederlandse lijsten, is - gezien de status van de Europese lijst - niet te verwachten dat onze wetgeving op korte termijn hieraan zal worden aangepast. Het betreft namelijk een 'INDICATIEVE en NIET UITPUTTENDE lijst van bedingen die als oneerlijk KUNNEN worden aangemerkt' (art. 3 lid 3).
Aangezien de Richtlijn 93/13 geen directe werking heeft, is de rechter krachtens het communautaire recht gehouden de nationale wetgeving 'richtlijnconform' te interpreteren. Dit betekent dat de rechter de toepasselijke wetgeving zoveel mogelijk conform de Richtlijn 93/13 dient uit te leggen. Op deze manier kunnen bovengenoemde verschillen tussen de richtlijn en afd. 6.5.3 worden ondervangen. In geval van onduidelijkheid bij de toepassing van de Richtlijn 93/13 kan/moet de rechter volgens art. 177 van het EG-verdrag een prejudiciële vraag voorleggen aan het Europese Hof van Justitie. De onder 1. genoemde bedingen (bedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld maar die geen algemene voorwaarden in de zin van art. 6:231 onder a zijn) moeten ook op deze wijze aan de redelijkheid en billijkheid worden getoetst (art. 6:248).
Sinds het arrest van het HvJEU van 27 juni 2000 (Océano) heeft de nationale rechter de bevoegdheid om bedingen die binnen de werkingssfeer van de Richtlijn 93/13 vallen ambtshalve te toetsen. In het arrest ging het om een forumkeuzebeding en de rechtbank te Barcelona had als prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie de prejudiciële vraag voorgelegd of bij de vraag naar de ontvankelijkheid ambtshalve getoetst mag worden of een beding oneerlijk in de zin dan de Richtlijn 93/13 is. In latere jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is deze lijn gevolgd en aangescherpt (zie o.m. HvJEU 21 november 2002, NJ 2003, 703 (Cofidis); HvJEU 26 oktober 2006 juni 2009 (NJ 2007, 201 (Mostaza Claro); HvJEU 4 juni 2009, NJ 2009, 395 (Pannon)). In het arrest Monstaza Claro - het ging wederom om een forumkeuzebeding - maakte het Hof duidelijk dat de nationale rechter verplicht is om ambtshalve te toetsen. In het arrest Pannon nuanceerde het Hof zijn eerdere uitspraken in dier voege dat de rechter de nietigheid van een beding niet hoeft uit te spreken, indien de consument zich ertegen verzet, bijvoorbeeld indien de nietige bepaling voordelen voor de consument heeft.
In het arrest van het HvJEU van 9 november 2010 (NJ 2011, 41 (Pénzügyi-Lízing/Schneider)) is het Europese Hof van Justitie zelf nog verder gegaan door te bepalen dat de nationale rechter verplicht is om (1) ambtshalve te onderzoeken of een beding binnen de werkingssfeer van de Richtlijn 93/13 valt en zo ja, (2) ambtshalve het beding te toetsen. In de literatuur wordt aangenomen dat de reikwijdte van dit arrest, waarin het wederom om een forumkeuzebeding ging, verder reikt, dan de toetsing van forumkeuzebedingen (zie J.H.M. Spanjaard, Pénzůgyi Lězing/Schneider: HvJEU verzet de bakens inzake ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden, in: MvV 2011, nr. 3, blz. 75 e.v.). De in de zaak 'Océano' gegeven instructie heeft snel 'gehoor' gevonden bij de Nederlandse rechter. In zijn arrest van 5 juni 2001 geeft het Arnhemse Hof blijk een annuleringsbeding in algemene voorwaarden ambtshalve te toetsen aan artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 93/13 en de bij die Richtlijn 93/13 behorende bijlage onder 1 onder d en e (Hof Arnhem 5 juni 2001, NJ 2001, 622. Inmiddels heeft op 16 februari 2010 het landelijk overleg van de voorzitters van de sectoren civiel en kanton van de Nederlandse rechtbanken (LOVCK) het rapport ‘Ambtshalve toepassing van Europees consumentenrecht’ waarin aanbevelingen over de ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen zijn gedaan (zie
B. Wessels en M.H. Wissink, Inleiding, in:Wessels/Jongeneel/Hendrikse 2010, para. 1.6.5).
Een recente uitspraak van de Hoge Raad op 13 september 2013 ( NJB 2013/2018) geeft aan dat de rechter inderdaad ambtshalve verplicht is tot toetsing van het beding aan de Richtlijn 93/13. De Hoge Raad overwoog als volgt: "de rechter is gehouden ambtshalve na te gaan of een beding valt onder Richtlijn 93/13 en, zo ja, te onderzoeken of het beding oneerlijk is, indien hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt. De appelrechter is hiertoe ook gehouden indien hij daarbij buiten het door de grieven ontsloten gebied moet treden, maar niet als tegen de toe- of afwijzing van de desbetreffende vordering in hoger beroep niet is opgekomen. Indien de rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is, is hij gehouden het te vernietigen (tenzij de consument zich daartegen verzet). Indien de rechter over de noodzakelijke gegevens beschikt om te vermoeden dat een beding onder Richtlijn 93/13 valt en oneerlijk is, dient hij onderzoek te doen, zo nodig door instructiemaatregelen te nemen. Ook in verstekzaken. In cassatie wordt getoetst of onbegrijpelijk is dat de in de procedure gebleken gegevens de feitenrechter geen aanleiding hebben gegeven tot het hiervoor bedoelde vermoeden.". De Hoge Raad bevestigde dus de lijn van denken van het HvJEU.
Op een aantal punten wijkt de Richtlijn 93/13 af van afd. 6.5.3:
- de voor één enkel contract van te voren geformuleerde bepalingen;
- de door een onafhankelijke derde van te voren geformuleerde bepalingen;
Oorspronkelijk week afd. 6.5.3 ook op een ander punt af van de richtlijn: de richtlijn bevat de zogenaamde contra-proferentemregel (de regel dat in geval van twijfel over een beding de voor de consument meest gunstige interpretatie prevaleert, art. 5). Deze regel werd in ons recht door middel van een richtlijnconforme interpretatie wel toegepast, maar werd pas in november 1999 uitdrukkelijk in art. 6:238 lid 2 neergelegd. Zie ook: M.H. Wissink, 'Enige kanttekeningen bij de codificatie, op last van Brussel, van Transparenzgebot en contra proferentem-regel van de richtlijn oneerlijke bedingen, WPNR 1999, nr. 6371. Deze regel geldt niet bij acties ingesteld op grond van art. 6:240 (collectieve actie).
Voorts omvatte afd. 6.5.3. in het begin geen mondelinge bedingen, terwijl de Richtlijn 93/13 geen onderscheid maakte tussen mondelinge en schriftelijke bedingen. Door de wijziging van art. 6: 231 onder a ingevolge de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel is dit recht getrokken.
Nederland heeft zijn wetgeving niet aangepast aan de Richtlijn 93/13 (en vindt dat ook niet noodzakelijk), hoewel de implementatietermijn sinds 1 januari 1995 is verstreken.
Nadat het woord "schriftelijk" in art. 6:231 onder a BW is geschrapt in het kader van de inwerkingtreding van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel op 30 juni 2004 zou ook nog het getalscriterium moeten worden vervangen teneinde afd. 6.5.3 aan de Richtlijn 93/13 aan te passen door het ruimere criterium van de Richtlijn 93/13 (er is niet afzonderlijk over het beding onderhandeld) indien de overeenkomst met een consument is gesloten.
Notitie: recente uitspraak van de Hoge Raad erbij gedaan.
http://cassatieblog.nl/proces-en-beslagrecht/ambtshalve-toepassing-van-de-richtlijn-oneerlijke-bedingen-door-de-appelrechter/
Laatste jurisprudentie op het gebied van deze richtlijn.
Copyright © 2014, Berkeley Bridge